Ga door naar hoofdcontent
Informatie1.4 Algemene maatregelen en aandachtspunten

1.4 Algemene maatregelen en aandachtspunten

1.4.1 Deskundigheid

Alle handelingen met een overledene worden uitgevoerd door medewerkers die op de hoogte zijn van de risicoaspecten rond de laatste verzorging en het overbrengen van overledenen. Vanuit hun ervaring en/of opleiding beschikken zij over voldoende deskundigheid. De verantwoordelijke leidinggevende beoordeelt dit. Is de deskundigheid (nog) beperkt dan besluit de leidinggevende of de medewerker met of zonder regelmatig toezicht of begeleiding van een deskundige, bepaalde werkzaamheden mag uitvoeren (leertraject).

1.4.2 Elke overledene moet besmet worden geacht

Behandel elke overledene alsof hij ‘besmet’ is en neem alle preventieve maatregelen ter bescherming van je eigen gezondheid en die van anderen. Overdraagbare aandoeningen kunnen niet alleen via direct contact met bloed worden overgedragen, maar ook via handen, instrumenten en andere attributen. Op materialen en instrumenten die gebruikt worden bij de laatste verzorging van de overledenen kan (onzichtbaar) bloed, lichaamsvocht, urine, ontlasting of wondvocht achterblijven. Dit kan besmet zijn met schadelijke bacteriën, parasieten en virussen. Op hun beurt kunnen deze weer ernstige infectieziekten veroorzaken als HIV, hepatitis A, B en C. De materialen moeten na gebruik zorgvuldig worden gereinigd en gedesinfecteerd.

1.4.3 Cytostatica

Cytostatica zijn geneesmiddelen die ingezet worden bij een chemotherapeutische behandeling van mensen met kanker. Voor medewerkers die met overledenen in aanraking komen die met deze stoffen zijn behandeld, gelden aanvullende maatregelen (zie hoofdstuk 3.2.).

1.4.4 Hepatitis B

Het beleid is er op gericht om elke medewerker, die in contact kan komen met bloed of lichaamsvloeistoffen van overledenen, te vaccineren tegen hepatitis B. Voor uitvoering van alle in dit protocol genoemde verrichtingen moet je het volledige vaccinatietraject succesvol hebben doorlopen. Is het vaccinatietraject nog niet volledig doorlopen, dan mogen niet alle verrichtingen worden uitgevoerd (zie hoofdstuk 1.5. en 3.3.).

1.4.5 Beperkingen voor bijzondere groepen medewerkers

Op het moment dat een medewerker succesvol gevaccineerd is tegen hepatitis B, is het risico om hepatitis B op te lopen na blootstelling aan bloed klein. Voor een nietgevaccineerde medewerker is de kans om bij een eenmalig accident met een besmette naald het virus overgedragen te krijgen tussen de 6 en 30%. (Bron: Centre for Disease Control). Dit is voor de werkgever een onaanvaardbaar risico. Voor de non-responders, gewetensbezwaarden en niet-gevaccineerden gelden beperkingen. Voor medewerkers met een (nog) beperkte deskundigheid kunnen eveneens de in dit hoofdstuk aangegeven beperkingen gelden. De leidinggevende beoordeelt dit.

1.4.6 Stagiaires en uitzendkrachten

Uitgangspunt is dat zij gevaccineerd zijn tegen hepatitis B.

1.4.7 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s)

De medewerker is verplicht daar waar nodig PBM’s te gebruiken. Dit is zijn of haar verantwoordelijkheid. De medewerker moet PBM’s op de voorgeschreven wijze gebruiken en onderhouden. De leidinggevende controleert het gebruik van de PBM’s.

1.4.8 Instrumenten

Gebruik daar waar het kan instrumenten zoals een pincet of naaldvoerder.

1.4.9 Prik-, snij- of spataccident

Bij een prik-, snij- of spataccident is het van belang dat snel en volgens protocol wordt gehandeld.

1.4.10 Schoonmaak

Schoonmaken is een structureel onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden en een belangrijke voorwaarde om hygiënisch te kunnen werken.

1.4.11 Roken, eten en drinken

Roken, eten en drinken is tijdens het verzorgen of overbrengen van overledenen niet toegestaan. Het kraanwater in de verzorgingsruimte moet als ‘niet geschikt voor consumptie’ aangemerkt worden. Mogelijk bevuilde aanraking van de kraan of mogelijke besmetting met vervuilde/besmette luchtdeeltjes (aeresolen) maken het ongeschikt als drinkwater.

1.4.12 Ruimten, gereedschappen en middelen

Alles heeft zijn specifieke functie en is gemaakt dan wel ingericht voor een vooraf bepaald doel. Je bent verplicht ruimten, gereedschappen en middelen op een verantwoorde en de daarvoor bestemde wijze te gebruiken.

1.4.13 Geschikte ruimte voor laatste verzorging

Niet elk uitvaartcentrum is voor alle voorkomende werkzaamheden goed ingericht. Voor uitvoering van werkzaamheden in het kader van de laatste verzorging moet worden bepaald of een uitvaartcentrum hiervoor voldoende geschikt is, zodat er veilig gewerkt kan worden.

1.4.14 Huisregels: Neem geen risico

De algemene hygiënemaatregelen zijn vertaald naar tien huisregels (zie hoofdstuk 1.11). Deze huisregels moeten op een voor de medewerkers duidelijk zichtbare plaats, in de verzorgingsruimte worden opgehangen.