Ga door naar hoofdcontent
Informatie3.3. Wettelijk kader

3.3. Wettelijk kader

Artikel 6.1 van het Arbobesluit bepaalt dat de temperatuur op de werkplek niet nadelig mag zijn voor de gezondheid van de medewerker. In de Arbowet worden geen wettelijk grenswaarden voor temperatuur genoemd. Wel wordt bepaald dat werkgevers er alles aan moeten doen om gezondheidsklachten en -schade te voorkomen. Als werken bij een hoge temperatuur niet voorkomen kan worden, moet de werkgever:

  • nagaan of werken in de warmte wel noodzakelijk is;
  • de duur van werkzaamheden in de warmte verkorten;
  • pauzes inlassen;
  • werkzaamheden afwisselen met werk op een koelere plek;
  • koele dranken aanbieden;
  • persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar stellen.

Niet alleen de omgevingstemperatuur bepaalt of we het warm hebben, ook de relatieve luchtvochtigheid, de luchtsnelheid, de warmtestraling, de kleding en de fysieke inspanning speelt een rol. Een indicatie om te bepalen of de temperatuur niet te hoog is voor de werkzaamheden die worden verricht is:

  • in de zomer is de ideale temperatuur tussen de 23 en 26˚C;
  • bij temperaturen boven de 26˚C is er sprake van een extra lichamelijke belasting en behoort men na te denken over maatregelen;
  • voor licht fysiek kantoorwerk geldt een maximum van 28˚C;
  • voor intensief lichamelijk inspannend werk geldt een maximum van 26˚C. Mits er een duidelijk voelbare luchtstroom is. Zonder voelbare luchtstroom mag het niet warmer zijn dan 25˚C;
  • voor zeer lichamelijk inspannend werk geldt een maximum van 25˚C. Mits er een voelbare luchtstroom is. Anders mag het niet warmer dan 23˚C zijn.